MAATLES

MaatLes

Beschrijving

In het schooljaar 2017-2018 volgen de leerlingen in vwo 3 van het Schelde­mond College in Vlissingen voor het vak Nederlands een pilot programma. Het is geïnspireerd door een project voor havo 3 op het Candea College in Duiven, dat onder de naam Expeditie Nederlands in 2016 van start ging. We hebben er wel onze eigen draai aan gegeven, vooral omdat we een andere doelgroep hebben.

De pijlers onder deze pilot zijn:

  • differentiatie naar tempo, niveau en belangstelling
  • invloed van de leerling op haar* eigen leerproces
  • dwingende toetsing van basis­vaardigheden

Basisvaardigheden

Basisvaardigheden moet je beheersen om aan de eigenlijke klus te kunnen beginnen. Je kunt het vergelijken met de akoestiek van een concertzaal en de uitvoering van een symfonie. De akoestiek moet goed zijn voor een geslaagd concert, maar de akoestiek maakt zelf geen geluid. Of zie het als een huis met een fundament. Zonder fundament stort het huis in, maar je kunt er niet in wonen. Zo zit het met de basisvaardigheden ook. Als je goed kunt spellen en de zinsbouw beheerst, schrijf je nog geen goede teksten, maar zo niet, dan weet je zeker dat het niks wordt.

Bij Nederlands zijn dit de basisvaardigheden:

  • spelling
  • woordenschat
  • zinsbouw
  • stijlfoutenleer

Fase 1

De eerste fase van het programma is uitsluitend gericht op beheersing van de basisvaardigheden. Leerlingen doen dit in hun eigen tempo, op hun eigen manier. Een leerling die denkt klaar te zijn met, bijvoorbeeld, spelling, kan zich melden voor de toets(en). Dat kan ook helemaal aan het begin van het jaar zijn, voor de leerling die de spelling al goed beheerst of dat denkt.

Is de toets onvoldoende gemaakt, dan moet de leerling herkansen, net zolang tot het voldoende is. Dan kan in principe onbeperkt. De beoordeling van toetsen van basisvaardigheden is voldoende of onvoldoende; er wordt dus geen cijfer gegeven, althans geen cijfer waar iets vanaf hangt.*

Heeft een leerling het basisprogramma voltooid, dan heeft zij vier punten van het rapportcijfer verdiend. Het eerste punt is gratis, dus een leerling die verder niets doet, krijgt een vijf op het eindrapport.

Voor elk van de vier basisvaardigheden legt de leerling één toets af. Bij spelling, bijvoorbeeld, bestaat de toets uit specifieke spellingopdrachten en een dictee.

Die vier toetsen moeten alle voldoende zijn. De norm ligt hoger dan bij traditionele repetities. Omdat het basisvaardigheden betreft, is alleen goed voldoende.

Elke week is er een toetsmoment. Leerlingen schrijven daarvoor in via een webformulier, met opgave van de toets die ze gaan afleggen. Het vaste toetsmoment is maandagmiddag, het vijfde uur voor v3b en het zesde voor v3a.

Fase 2

In Fase 2 krijgen de leerlingen veel vrijheid. Ze stellen zelf een programma op van vervolgmodules. Dat programma is gericht op een of meer van de volgende doelen:

  • verbreding

    de reikwijdte van een onderwerp vergroten, bijvoorbeeld:

    de standaard set van stijlfiguren uitbreiden;

  • verdieping

    een onderwerp verder uitdiepen, bijvoorbeeld:

    een stijlmiddel als ironie scherper definiëren, verschillende soorten ironie onderscheiden en beschrijven, de herkomst en geschiedenis van ironie onderzoeken

  • versnelling

    vooruit werken, bijvoorbeeld:

    alvast een deel van de stof uit de vierde klas bestuderen

  • verwondering

    belangstelling bevrediging naar hoe dingen werken, zonder dat daar per se een doel bij geformuleerd kan worden, bijvoorbeeld:

    hoe leren heel jonge kinderen een taal en hoe kan het dat ze daar veel beter in zijn dan wat oudere kinderen of volwassenen?

Een deel van de modules in Fase 2 traint gerichte vaardigheden, bijvoorbeeld in lezen, schrijven, spreken, luisteren. Leerlingen zouden zich alvast op het eindexamen kunnen richten door zich op het tekstverklaren te storten of zich voorbereiden op een politieke carrière door aan een aantal debattoernooien deel te nemen.

Leerlingen mogen ook best hun creatieve talenten ontplooien, bijvoordeeld door poëzie of proza te schrijven of een toneelstuk op te voeren.

Een andere mogelijkheid is dat leerlingen hun academische belangstelling richten op het verschijnsel taal of literatuur.

Leerlingen die zich vooral richten op versnelling vergroten de mogelijkheid op toelating tot het versnelde bovenbouwprogramma, waarbij ze eindexamen doen aan het eind van de vijfde, in theorie zelfs de vierde klas. Voor leerlingen die in twee jaar het bovenbouwprogramma af willen ronden en dus in de vijfde klas examen doen, is er een verkort PTA. Ter vergelijking is hier het normale PTA.

Voorbehoud

Omdat het een pilot is, kunnen de spelregels gaandeweg nog best aangepast worden. Natuurlijk zal dat nooit ten nadele van leerlingen zijn.

Modules

Basismodules

Elke leerling moet alle vier de basismodules voldoende afronden. Daarna pas komen de vervolgmodules in beeld. Het gaat om echte basisvaardigheden, die elke leerling goed moet beheersen. De norm ligt dus hoog: alleen goed is voldoende. Daar staat tegenover dat de toetsen eindeloos herkanst mogen worden.

Spelling
Stof

De basismodule spelling bestaat uit twee onderdelen:

Materiaal

Theorie en oefenmateriaal vind je in je boek, op Taalschap en op nog een heleboel andere plekken. Uiteindelijk doet het er niet zo veel toe, waar je de informatie vandaan haalt, als je maar goed kan spellen!

Toetsing

De toets bestaat uit tien onderdelen; elk onderdeel gaat over een spellingkwestie. Onderdelen die goed zijn, kunnen worden afgevinkt, zodat je bij een volgende keer alleen de onderdelen hoeft te doen die nog niet in orde waren.

Een bijzonderheid is dat ook als je deze module hebt afgerond, je werk bij de vervolgmodules nog steeds op spelling wordt gecontroleerd.

Idioom
Stof

De basismodule idioom bestaat uit veelgebruikte woorden, gezegdes en uitdrukkingen. Je moet deze zowel actief als passief beheersen.

Materiaal

Het materiaal vind je in je boek; het bestaat uit alle lessen Woordenschat.

Toetsing

Er is één afsluitende toets. Vragen gaan zowel uit van de woorden en uitdrukkingen, waar je dan de betekenis bij moet leveren, als andersom.

Zinsbouw
Stof

De basismodule zinsbouw bestaat uit kennis en vaardigheid in het gebruik van zinsstructuren en grammaticale verschijnselen.

Je moet zinnen kunnen analyseren, delen van zinnen benoemen en woordsoorten onderscheiden.

De volgende grammaticale verschijnselen moet je beheersen:

Materiaal

Basiskennis grammatica vind je in je boek of op Taalschap. Uitleg en oefenmateriaal over de drie verschijnselen krijg je van je docent.

Toetsing

Er is één afsluitende, schriftelijke toets.

Stijlfoutenleer
Stof

De basismodule stijlfoutenleer bestaat uit kennis van veel gemaakte stijlfouten. Een stijlfout is een formulering die onduidelijk, onlogisch of onaantrekkelijk is. Je moet bekende stijlfouten kunnen herkennen en benoemen, en zinnen met stijlfouten kunnen verbeteren. De volgende stijlfouten moet je beheersen:


Materiaal

Het materiaal vind je op taalschap.nl, oefenstof krijg je van je docent.

Toetsing

Er is één afsluitende, schriftelijke toets. Die bestaat uit vijftien zinnen met elk een of meer stijlfouten erin. Die stijlfouten moeten benoemd en verbeterd worden.

Vervolgmodules

De vervolgmodules zijn gericht op functioneel taalgebruik en op literatuur.

Bij functioneel taalgebruik gaat steeds om teksten waarmee een doel nagetreefd wordt. De module literatuur betreft de beleving en vewerking van literaire teksten.

De vervolgmodules vertegenwoordigen de rest van de leerstof in de derde klas.

Mondelinge presentatie
Stof

Elke presentatie is een tekst, die een boodschap bevat. De tekst is altijd op een bepaalde manier vormgegeven. In deze module gaat het vooral daarom: stemgebruik, lichaamstaal, interactie met het publiek en stijl.

Materiaal

Het materiaal zal bestaan uit onderdelen van de module Presentatie op Taalschap, de precieze opgave en link volgt.

Toetsing

De toets bestaat uit een mondelinge presentatie van vijf à tien minuten voor de klas, die verklarend of beschouwend mag zijn.

Literatuur
Stof

Je leest een aantal fragmenten van werken uit de jeugdliteratuur. Aan de hand van die fragmenten maak je kennis met de belangrijkste begrippen uit de verteltheorie.

Deze module kan gezien worden als voorbereiding op het literatuurprogramma van de bovenbouw, met verteltheorie, literatuurgeschiedenis en een flinke leeslijst.

Materiaal

Je leest de fragmenten en bestudeert de bijbehorende theorie waarmee elk hoofdstuk van je boek begint. Je maakt de bijbehorende opdrachten.

Toetsing

Je maakt een schriftelijke toets met theoretische vragen en fragmentvragen, of je verzorgt een presentatie voor de klas over een literair onderwerp.

Recensie
Stof

Je leest een literair werk en schrijft daar een recensie over. Uit die recensie blijkt dat je het boek gelezen en begrepen hebt.

Materiaal

Een boek van de leeslijst vwo. De les Recensie uit de module Tekstsoorten op Taalschap.

Toetsing

De toets bestaat uit het schrijven van een recensie van ongeveer vijfhonderd woorden. Duur van de toets is honderd minuten. Zo mogelijk gebruik je een computer.

De tekst is vormgegeven in overeenstemming met het Stijlblad en vrij van taal- en spelfouten.

Debatteren
Debatteren op school

Debatteren is waarschijnlijk het gezelligste onderdeel van het schoolvak Nederlands, en zeker het leerzaamste. Het wedstrijd-element, het groepsgevoel en het actieve karakter van deze werkvorm zorgen voor motivatie en energie. Daarnaast groeit je algemene ontwikkeling enorm als je regelmatig debatteert. Immers, het debat gaat over een of ander maatschappelijk relevant onderwerp, en de voorbereiding maakt je vanzelf tot een soort deskundige.

Niet voor niks vormt debatteren een belangrijk deel van het lesprogramma bij Nederlands. Op het vwo debatteren we in de vijfde en in de zesde klas. In de zesde klas toetsen we ieders vaardigheden met een schoolexamen.

Debatteren buiten school

Ook buiten de les wordt er gedebatteerd op het Scheldemond College! Er is een debatgroep, samengesteld uit diverse klassen, die minstens één keer in de week samenkomt om te debatteren.

Je neemt met een team van vier of vijf leerlingen deel aan het Unicef Debattoernooi, dat elk jaar in Arnhem wordt gehouden, dit jaar op 21 april 2018.

LET OP! Er zijn tien plaatsen beschikbaar, dus vijf per klas. Bij overintekening krijgen leerlingen die deel hebben genomen aan de HighSchool Cursus Spreken in het openbaar voorrang.

Materiaal

Je bestudeert de website van de toernooiorganisatie en je oefent regelmatig. Daarnaast bezoek je de bijeenkomsten van het Scheldemond Debat Team op maandagmiddag. Je krijgt extra coaching van geoefende debaters uit de zesde klas, die ook mee zullen reizen naar Arnhem.

Toetsing

Een mix van regelmatig verschijnen op de bijeenkomsten van het Scheldemond debatteam en deelname aan het Unicef Debattoernooi, de voorrondes van Op weg naar het Lagerhuis of een ander debattoernooi.

Versnellingmodules

De versnellingmodules geven gelegenheid om vooruit te werken aan het programma van de vierde, vijfde en zesde klas. Dat geeft een welkome voorsprong, als er besloten wordt om het normaal driejarige schoolexamenprogramma af te ronden in twee jaar en dus al in de vijfde klas examen te doen.

Spelbrekers
Stof

Ongeveer 250 woorden die vaak verkeerd gespeld worden. De woorden zijn verdeeld in vier rubrieken, al naar gelang wat het woord moeilijk te spellen maakt. In de vijfde rubriek zijn de andere vier gemengd.

Materiaal

Al het materiaal staat op Taalschap.nl: ; oefeningen.

Toetsing

Je maakt een dictee van tien à vijftien zinnen, waar de spelbrekers in verwerkt zijn. Let op: alle fouten worden aangerekend, dus ook fouten tegen bijvoorbeeld de werkwoordspelling of de interpunctie.

Dit onderdeel is deel van het PTD voor de bovenbouw, als repetitie gepland in vwo 4 in de periode tussen de kerst- en de voorjaarsvakantie.

Samenvatting
Stof

Theorie over de representatieve samenvatting. Instructie over de werkwijze. Aanwijzingen over compact schrijven. Feedback op oefensamenvattingen. De gebruikte teksten komen uit eindexamens havo en vwo.

Materiaal

Als oefenteksten gebruiken we de samenvattingsopdrachten van oude havo-examens. Hier is er alvast een.

Toetsing

Je schrijft in twee uur op een computer een representatieve samenvatting van een zakelijke tekst.

Dit onderdeel is deel van het PTA, gepland aan het eind van vwo 4.

De belangrijkste beoordelingsnormen zijn:

  • Alle hoofdzaken zijn opgenomen en alle bijzaken zijn weggelaten.
  • De samenvatting is goed leesbaar en begrijpelijk en kan de brontekst vervangen.
  • De tekst is vormgegeven in overeenstemming met het Stijlblad en vrij van taal- en spelfouten.
Tekstdoelen
Stof

Het doel van een tekst is wat de maker van die tekst ermee hoopt te bereiken. Kennis van tekstdoelen is belangrijk. De inhoud, de vormgeving en de opbouw worden er mede door bepaald. Tekstsoorten zijn vaak gedefinieerd aan de hand van het tekstdoel. Denk aan de uiteenzetting, de beschouwing en het betoog. Als je het doel van een tekst doorgrondt, ben je weerbaarder en minder makkelijk te manipuleren. Door je goed bewust te zijn van je tekstdoel, schrijf je effectievere teksten.

De modules Tekstdoelen en Tekstbouw vormen samen de stof voor het schoolexamen Tekstanalyse, halverwege de vijfde klas.

Materiaal

Het materiaal bestaat uit de module Tekstdoelen op Taalschap.

Toetsing

De één uur durende toets bestaat bestaat uit theoretische vragen en praktische opdrachten aan de hand van tekstfragmenten.

Tekstbouw
Stof

Net als andere complexe zaken bestaan teksten uit delen. Die tekstdelen hebben allemaal een functie, een vorm, relaties verbanden met andere tekstdelen en een opbouw.

In die opbouw verschillen teksten natuurlijk van elkaar, maar er zijn ook veel overeenkomsten. Afgaande op die overeenkomsten proberen we tot een bouwplan te komen. Dat bouwplan moet aan de ene kant genoeg houvast bieden om een structuur aan teksten te geven bij het schrijven, en aan de andere genoeg ruimte om de variatie in structuren van teksten te omvatten bij het lezen.

De modules Tekstdoelen en Tekstbouw vormen samen de stof voor het schoolexamen Tekstanalyse, halverwege de vijfde klas.

Materiaal

Het materiaal bestaat uit de module Tekstbouw op Taalschap.

Toetsing

De één uur durende toets bestaat bestaat uit theoretische vragen en praktische opdrachten aan de hand van tekstfragmenten.

Opstel
Stof

Dit is de schriftelijke tegenhanger van de module Mondelinge presentatie. Je schrijft een betoog over een actueel onderwerp. Van belang zijn vooral de publiekgerichtheid, de stijl en de opmaak. Vanzelfsprekend stof je de basisvaardigheden eerst af, zodat de spelling, de woordkeus en de zinsbouw perfect zijn.

Materiaal

Het materiaal bestaat uit de les Betoog uit de module Tekstsoorten op Taalschap.

Om deze module te volgen en af te sluiten moet je de modules Tekstdoelen en Tekstbouw volbracht hebben.

Toetsing

De toets bestaat uit het schrijven van een overtuigende tekst van ongeveer achthonderd woorden. Uit de tekst blijkt dat je weet wat de standaard structuur van een betoog is. Je gebruikt stijlmiddelen waar dat zinvol is. De opmaak is in lijn met het Stijlblad.

Creatieve modules

Leerlingen mogen hier hun creatieve talenten ontplooien: bijvoorbeeld een gedichtencyclus schrijven of een toneelstuk opvoeren.

Academische modules

Deze modules gaan over het bevredigen van nieuwsgierigheid. Je merkt iets op, je denkt erover na en je wilt weten hoe het zit, waarom het precies zó is en niet anders had kunnen zijn. Dat soort verwondering is de basisvoorwaarde voor het bedrijven van wetenschap en deze modules bieden daar de ruimte voor.

Dit is een voorlopige lijst van beschikbare modules; het is de bedoeling dat er in de loop van het jaar modules bijkomen. De lijst van basismodules is wel compleet.

Veelgestelde vragen

Wordt er nog wel gewoon les gegeven?

Vaak wel, maar niet altijd. En ook niet voor iedereen. Het programma bevat natuurlijk weerbarstige onderdelen, waar een deel van de leerlingen uitleg bij nodig heeft. Op initiatief van de docent of van de leerlingen wordt die uitleg dan ingepland. Dat hoeft meestal niet een heel lesuur te duren, en ook hoeft niet iedereen daarbij aanwezig te zijn.

Is het geen vrijbrief voor luie leerlingen om een jaar lang bijna niks te doen en dan met een vijf over te gaan?

Het is sowieso niet zo duidelijk dat er heel veel luie leerlingen bestaan. Meestal als een leerling lui lijkt, is er iets anders aan de hand, bijvoorbeeld verveling. Dan nog is het antwoord nee. De docent houdt de vorderingen van alle leerlingen in de gaten, en grijpt in als dat nodig is.

Hoe wordt het cijfer van de tussenrapporten bepaald?

Per rapport levert twee afgeronde modules een voldoende op.

Kan een leerling al in de derde klas schoolexamens afronden?

Nee, het examenreglement staat dat niet toe.

Welke eisen gelden er voor het verkorte examenprogramma?

Het rapportcijfer moet minimaal 71/2 zijn en de leerling moet bewezen hebben zelfstandig te kunnen werken.

Hebben leerlingen nog huiswerk?

Tenzij een leerling ernstig verzaakt, geeft de docent geen huiswerk op. De planning is immers in handen van de leerling. Leerlingen kunnen natuurlijk ook zelf besluiten thuis aan het vak Nederlands te werken. Eigenlijk is de verwachting wel dat ze dat gaan doen.

Mogen de leerlingen een laptop mee naar school nemen en daar tijdens de les op werken?

Bij Nederlands in ieder geval wel.

Als deze pilot een succes is, wordt het dan voortgezet in de vierde klas?

Daarover is geen zekerheid, maar het lijkt onwaarschijnlijk dat er dan niks mee gedaan zal worden.

Wanneer wordt de pilot als een succes beschouwd?

Als de motivatie en het plezier in leren zijn toegenomen volgens de leerlingen zelf én als de prestaties niet achterblijven bij de prestaties van eerdere vwo3-groepen.

Wordt het geen janboel in het lokaal als iedereen iets anders doet?

De leerlingen die zelfstandig werken, hoeven niet in het lokaal te blijven. Wel meldt iedereen zich aan het begin en aan het eind van elk lesuur.

Wat gebeurt er als een leerling voor één vak, in dit geval Nederlands, examen doet in de vijfde klas en een dikke onvoldoende haalt?

In dat onwaarschijnlijke geval (gegeven de criteria voor deelname aan het verkorte programma) kan zij het jaar daarop alsnog aanschuiven in de zesde en Nederlands herkansen.

Kunnen leerlingen na het afronden van de basismodules een lange neus trekken en alles over spelling een woordkeus weer vergeten?

Nee. Het blijft bij de beoordeling van alle modules daarna een speerpunt.

Is het erg als leerlingen aan een toets deelnemen zonder er helemaal klaar voor te zijn?

Nee, integendeel. Dat is zelfs een goed idee. Zo weet de leerling wat hij ongeveer kan verwachten, welk deel van de stof er goed in zit en waar nog aan gewerkt moet worden.

Waar komt het idee voor deze pilot vandaan? Wie heeft dit eigenlijk bedacht?

Dat de one-size-fits-all benadering in het onderwijs op de schop moet, is zo langzamerhand wel tot iedereen in het onderwijs doorgedrongen. De belangrijkste aanjager is Sir Ken Robinson, die in 2006 in een TED-lezing getiteld Do schools kill creativity overtuigend oproept tot onderwijshervorming. Een belangrijke inspiratiebron voor deze pilot is het project Expeditie Nederlands, dat in 2016 startte. Met name het idee van eindeloos herkansbare toetsen komt daarvandaan.

Motivering

Algemeen

Ons onderwijs is zo ingericht dat het voor docenten verleidelijk is om leerlingen gelijk te behandelen, ook al weten we natuurlijk best dat ze allemaal anders zijn.

Het klassikale systeem is afgestemd op groepen kinderen van dezelfde leeftijd, die bij een specifieke kennistest ongeveer dezelfde score halen. Een docent staat aan het hoofd van zo'n groep en vertelt de kinderen wat ze moeten doen, wanneer ze dat moeten doen, hoe ze dat moeten doen en in welk tempo ze dat moeten doen.*

Voor de motivatie en de leeropbrengst van de leerlingen is dat niet goed: leerlingen zijn juist beter gemotiveerd als ze het idee hebben van controle over hun eigen leerproces en als ze een duidelijk verband ervaren tussen inspanning en succes. Dat laatste heeft met name voor de betere leerling flink te lijden onder een gelijke behandeling: zij hoeft zich maar weinig in te spannen voor een goed resultaat.

Een van de doelen van dit project is om dit te verhelpen door te differentiëren: leerlingen kiezen hun eigen leerstijl, werken in hun eigen tempo en bepalen zelf tot op zekere hoogte de volgorde. Door de ruime keuze aan modules stellen ze zelfs voor een belangrijk deel hun eigen lesprogramma vast.

Het schoolvak Nederlands

Basisvaardigheden

Verwerving van de basisvaardigheden schrijfvaardigheid, vooral spelling, maar ook woordkeus en zinsbouw, is een hardnekkig probleem binnen het vak Nederlands. Leerlingen zijn er in het algemeen niet enthousiast over. Vele stoppen er weinig energie in en compenseren een slecht cijfer met een goed cijfer voor andere onderdelen. Voor docenten is het moeilijk om een overigens goed opstel of goede recensie met een onvoldoende te waarderen, alleen omdat de spelling zwak is.

Door het combineren van vaardigheden in toetsen en het compenseren van zwakke prestaties bij de basisvaardigheden is er weinig druk op leerlingen om er aandacht aan te schenken. Het gevolg is dat bij het gros van de leerlingen de verzorging van werkstukken en schrijfopdrachten erbarmelijk is, terwijl op de rapporten van die leerlingen toch vaak een hoog cijfer prijkt.

Bij dit project is er geen ontsnapping mogelijk. Er zijn vier basisvaardigheden benoemd en een leerling kan geen voldoende op zijn rapport krijgen als niet voor elk van die vier een voldoende is gescoord. De norm voor een voldoende bij de toetsen ligt hoog. Het motto is: Alleen goed is voldoende!

Ook bij de beoordeling van de vrije modules blijft het een aandachtspunt. Leerlingen die met de basismodules klaar zijn en vervolgens een opstel inleveren dat bol staat van de spelfouten krijgen daar geen voldoende voor.

Het eindexamen

Het centraal schriftelijk examen toetst in principe leesvaardigheid, maar sinds een aantal jaren krijgen kandidaten maximaal vier strafpunten voor taal- en spelfouten. Op een totaal van 72 punten lijkt dat weinig, maar het scheelt toch een half cijferpunt.

Vrijwel alle leerlingen komen uit tussen de vijf en zeven, en dan is een half punt wel degelijk veel. Het is ook bepaald geen uitzondering dat leerlingen hier punten missen: het afgelopen jaar lag het gemiddelde aantal aftrekpunten boven de drie!

Academische belangstelling

Het examenprogramma Nederlands zoals dat is vastgesteld door de examencommissie bestaat grofweg uit twee delen: literatuur en functioneel taalgebruik.

Bij literatuur komen verteltheorie en geschiedenis mondjesmaat aan de orde en moeten leerlingen boeken lezen; functioneel taalgebruik is helemaal ingericht als dienstenvak, ongeveer zoals de rekentoets voor wiskunde.

Voor het aanleren van academische vaardigheden of het bevredigen van academische belangstelling is binnen het programma geen plaats. Dat is zonde. Allereerst mag je van elk middelbareschoolvak toch verwachten dat het leerlingen enigszins voorbereidt op de universitaire studie van dat vak, althans een beeld geeft van wat ze ongeveer kunnen verwachten. Daarnaast zou je willen dat leergierige en geïnteresseerde leerlingen aan hun trekken kunnen komen.

Bij Nederlands is daarvan geen sprake. Het is niet zo dat het vak geen interessante onderdelen heeft. De moderne taalkunde bijvoorbeeld, is al decennia lang een van de populairste en snelstgroeiende wetenschappen wereldwijd. Leerlingen zijn steevast zeer geïnteresseerd in disciplines als etymologie, historische taalkunde, pragmatiek. Het is ontzettend zonde dat die interesse niet serieus genomen wordt.

Zelfs een onderdeel als argumentatieleer, toch een apart domein binnen het examenprogramma, lijkt zorgvuldig te zijn ontdaan van alles wat ook maar enigszins aansluit bij de academische praktijk.

Het ligt voor de hand hoe dit project hierop reageert: modules aanbieden voor hongerige breinen, zoals argumentatieleer, klankleer, orthografie (de wetenschappelijke basis van ons spellingsysteem), taalontwikkeling en -verwantschap, taalverwerving.

Verslag

De toetsing

Het maatles project steunde op twee pijlers:

Het basisprogramma bestond uit basisvaardigheden schrijfvaardigheid, verdeeld over vier modules: idioom, spelling, zinsbouw, stijlfouten.

Verschillende leerlingen gingen op verschillende manieren met de vrijheid om: sommigen begonnen met wat ze het makkelijkst dachten te zijn, anderen zetten zich juist eerst aan de moeilijkste modules.

De eindeloze herkansbaarheid leidde in veel gevallen tot ‘va banque’ gedrag: zonder noemenswaardige voorbereiding de toets maken. Dat is op zich niet erg: de leerling krijgt zo een goed idee van wat er hoe gevraagd wordt, en de nabespreking heeft een hoog leerrendement.

Sommige leerlingen maakten het echter wel erg bont; die bleven dezelfde toets afleggen zonder voorbereiding, in de hoop er een keer doorheen te glippen. Ongeveer zoals mijn moeder bij de dertiende poging haar rijbewijs heeft gehaald. Dat is wat mij betreft aanleiding om het herkansingsrecht op de een of andere manier in te perken.

Er waren ook leerlingen, die zich juist niet of pas na lange tijd inschreven voor toetsen. Een aantal van deze leerlingen kwam daardoor in tijdnood. Leerlingen gaven verschillende redenen op. Sommigen zeiden dat ze moeite hadden met plannen. Navraag leerde in vrijwel alle gevallen, dat ze heel goed kunnen plannen, maar zich vervolgens er niet aan houden. Waarom niet? Dat verschilt. Afleidingen buiten school (bijv. gamen) en binnen school (toetsen voor andere vakken) worden het meest genoemd.

Uiteindelijk heeft vrijwel iedereen het basisprogramma afgerond, plus, op twee leerlingen na, een leesvaardigheidstoets aan het einde van het schooljaar. Een flink aantal leerlingen is niet veel verder gekomen dan het basisprogramma, terwijl ik dat wel had verwacht. De opzet van vier modules in een jaar afronden zou aangescherpt moeten worden, bijvoorbeeld naar minstens twee modules per rapportperiode. Waarschijnlijk is het een goed idee om, in samenspraak met de leerlingen, vóór bijvoorbeeld 1 oktober, voor elke leerling een individuele leerroute af te spreken.

Aanvankelijk waren de basismodules bedacht als hoeveelheden stof die met één toetsmoment konden worden afgesloten. Bij een klassikale tussenevaluatie gaven veel kinderen echter aan dat de hoeveelheid stof daarvoor te omvangrijk was. Ik heb in samenspraak met de leerlingen de modules gesplitst; de module zinsbouw bijvoorbeeld in vier deeltoetsen, de module stijlfouten in twee.

De organisatie

Leerlingen werkten in eerste instantie zelfstandig, en vroegen hulp als ze ergens niet uitkwamen. In de eerste helft van het jaar gaf ik korte, onderwerpgebonden instructie aan een kleine groep, later alleen aan een of enkele leerlingen. Elke toets is individueel met de leerling besproken; de opbrengst daarvan kan denk ik moeilijk overschat worden.

De leer- en oefenstof was in principe online beschikbaar, maar al snel bleek vooral het online oefenmateriaal volstrekt ontoereikend. Ik heb in de loop van het jaar veel oefenmateriaal bijgemaakt. Dat allemaal te digitaliseren zou te veel tijd hebben gekost, daarom heb ik oefenmateriaal op de oude manier geprint en uitgedeeld. Omdat er veel meer dan ik verwacht had getoetst werd, heb ik ook veel toetsmateriaal bij moeten maken. ‘Afgeschreven’ toetsen heb ik voorzien van uitwerkingen en ook ingezet als oefenmateriaal.

Leerlingen verschillen onderling sterk in hun voorkeuren. Er is wel een sterke tendens, namelijk dat vrijwel iedereen oefenen en toetsen heel graag op de computer doet, en leren heel graag van papier.

Bronnen lezen hangt daar tussenin. Als het niet te veel is of erg moeilijk, dan kiest het merendeel voor de computer of willekeurig welk ander apparaat. Gaat het om leesboeken (een van de vervolgmodules was: lees een boek en schrijf daar een recensie over) of moeilijke instructie, dan weer liever van papier.

Ook tekenden zich in de loop van de tijd voorkeuren af ten aanzien van de ruimte. Het populairst van lokaal 112. In allebei de derde klassen vormde zich spontaan een groep van tien à twaalf leerlingen, die elkaar goed lagen. Omdat lokaal 112 het zich minst leent voor intensief toezicht, heb ik werken in lokaal 112 een privilege gemaakt voor zelfstandig werkende leerlingen. Alsnog ben ik zo veel mogelijke meermalen gaan kijken.

Andere leerlingen profiteerden graag van de relatieve rust in het lokaal. Nog weer anderen, een groepje van drie à vier, zaten het liefst in de werkruimte achter de mediatheek, bij het bureau van Ellen. Al deze leerlingen hebben het hele jaar min of meer serieus gewerkt.

Een restgroep, hoofdzakelijk jongens, dook het liefste de mediatheek in, met name med3 als ze de kans kregen. De leerlingen in deze groep kwamen het minst makkelijk tot werken.

Deze spreiding van leerlingen is niet te behappen voor één docent, al helemaal niet omdat de verschillende ruimtes erg ver uit elkaar lagen. Dat zou absoluut anders moeten, bijvoorbeeld door een lokaal te gebruiken in de nabijheid van een mediatheek, door een grotere groep met twee docenten aan te sturen, of door de inzet van een klassenassistent.

Doelgroep

Er lag geen visie of idee achter het besluit om deze pilot in vwo3 te houden; het was puur omdat de gelegenheid zich voordeed. Is er keuze, dan ligt het veel meer voor de hand om hier in klas 1 mee te beginnen. Die leerlingen zijn van de basisschool een lessysteem gewend dat veel dichter bij Maatles staat. Ook was het natuurlijk niet handig om zo’n arbeidsintensief systeem te starten in klassen van dertig leerlingen.

De becijfering

Het aanvankelijke, niet erg doordachte idee was dat cijfers vervangen zouden worden door een wel of niet voldoende oordeel. Het uiteindelijk rapportcijfer zou dan kwantitatief worden bepaald, domweg door te kijken naar het aantal afgeronde modules.

Het kan niet op die manier. Leerlingen hebben sterk behoefte aan een uitgebreidere beoordeling. Leerlingen die hetzelfde programma hebben gedaan, maar waarbij de een alleen maar negens scoorde en de ander allemaal zesjes, willen dat verschil in het cijfer tot uitdrukking zien komen.

Bovendien volstaat het niet om alleen afgeronde modules te tellen, want niet alle modules zijn even zwaar. Wat er nu uit is gekomen is een tussenvorm. De belofte aan het begin van het jaar ben ik nagekomen: vier basismodules afgerond leverde een voldoende op. Op twee leerlingen na, die elk één deeltoets misten, is elke leerling daarin geslaagd. Bovendien heeft vrijwel elke leerling een eindtoets gemaakt in de repetitieweek, in de vorm van een tekstverklaring. Twee leerlingen niet: één had al een module tekstbegrip afgerond; zij heeft in plaats van de tekstverklaring een samenvatting gemaakt. De ander was afwezig.

De eindtoets was een pittige tekst met vragen, een verkorte versie van een toets die ook eind havo 4 is afgenomen. De resultaten waren als volgt:

v3a vier onvoldoendes gemiddelde 6,53,
v3b vijf onvoldoendes gemiddelde 6.32,
h4a negen onvoldoendes gemiddelde 6,14.

Opbrengst

De stof die de leerlingen hebben verwerkt, was goed op niveau, wel wat hoger en vooral preciezer dan wat gebruikelijk is in v3. Het gros van de leerlingen schat ik nu in op ongeveer halverwege v4.

Een handvol leerlingen, zeg vijf à tien, zou makkelijk in de vijfde examen kunnen doen, als ze dat zouden willen, of minder uren aan Nederlands besteden om ruimte te maken voor bijvoorbeeld een of meer extra vakken.

Overigens moet natuurlijk volgend jaar blijken of inderdaad de retentie van wat ze in de vierde geleerd hebben, merkbaar hoger is.

De gemiddelde rapportcijfers zijn respectievelijk 7,15 en 6,77 voor v3a en v3b. In v3a waren geen onvoldoendes, in v3b een.

Onderstaande tabel geeft het aantal afgeronde modules per aantal leerlingen. Tel er vijf bij om aan het aantal gemaakte toetsen te komen (spelling , zinsbouw en stijl bestaan uit meerdere toetsen).

v3a
aantal modules aantal leerlingen
10 1
9 1
8 4
7 4
6 9
5 10
4 1
v3b
aantal modules aantal leerlingen
10 0
9 0
8 1
7 1
6 9
5 20
4 0

Wat vinden de leerlingen ervan?

Het oordeel van de leerlingen is nogal wisselend. Ze zijn blij met de vrijheid en controle, hoewel sommigen daar echt aan moeten wennen. Aan de andere kant hebben ze ook wel door dat de lat hoger is komen te liggen. Met name de zwakker gemotiveerde leerlingen zijn dan ook wel een stuk terughoudender.

Natuurlijk zijn er ook uitvoeringskwesties die het oordeel nogal beïnvloeden. De goed scorende leerlingen zijn juist overwegend positief.

Hoe verder?

Het was mooi geweest als deze pilot herhaald had kunnen worden in v3, met de nodige en mogelijke aanpassingen. Gegeven de lessenverdeling van het schooljaar 2018-2019 was dat niet mogelijk.

De pilot zou voortgezet kunnen worden in v4. Zonder aanvullend beleid (lees: faciliteiten) lopen we dan tegen dezelfde praktische kwesties op. Bovendien is v4 een examenjaar, dus er is weinig speelruimte. Een beperkte voortzetting zou wel mogelijk moeten zijn, maar dat moet in overleg met de klassen en misschien de ouders bepaald worden.

september 2018

R. Mulder

1. Individueel een toets nabespreken; de andere leerlingen zijn aan het werk.
2. >De toetskalender; leerlingen schrijven zelf in via een formulier op internet.
3.  
4.  
5.  
6.  
7.  
In de mediatheek, theorie aan het bestuderen op Taalschap.nl
8.  
9.  
10.  
11.  
Facebook Twitter Whatsapp Google LinkedIn Pinterest Email
sluit venster
Overal waar naar een leerling verwezen wordt met zij of haar mag natuurlijk ook hij of zijn gelezen worden.
sluit venster
Het schoolreglement verplicht docenten om voor elk rapport een cijfer te leveren dat op minstens twee toetsen is gebaseerd.
sluit venster
Over de achtergronden en de gevolgen, zie de fameuze TED-lezingen van Sir Ken Robinson: Changing the Educational Paradigm, Do schools kill creativity?)